Het is de laatste dag van de Olympische Spelen. Op het programma staat de finale van de open klasse bij het judo. Die sport is op aandrang van de Japanners toegevoegd aan de Spelen. Zij hebben het judo zo'n 80 jaar eerder tenslotte uitgevonden en zij zien het als onderdeel van hun cultuur. De gouden medaille, het kan niet anders, die zal voor Japan zijn. Helaas. Het is een Nederlander die ermee aan de haal gaat: Anton Geesink. Het judo zal daarna nooit meer hetzelfde zijn.
Jigoro Kano, de Japanner die het judo ontwikkelde aan het einde van de 19de eeuw, begon al voor de toelating van judo te lobbyen bij de 5de Olympische Spelen in Stockholm. Het lukte in 1938, toen Tokio definitief werd aangewezen als kandidaat voor de 12de Olympische Spelen. Judo werd als sport toegelaten.
Maar de Tweede Wereldoorlog brak uit en die 12de Olympische Spelen gingen niet door. Het judo moet wachten tot 1964. Het is dan ook niet verwonderlijk dat heel Japan voor de buis zit op de 23ste oktober. Het is al fantastisch dat zij de Spelen hebben georganiseerd en nu zullen ze gaan zien hoe hun kampioen Akio Kaminaga de gouden medaille gaat halen in hun sport.
Andere Tijden kijkt met Anton Geesink en collega judoka's uit Nederland en Japan terug op die finale en wat er aan vooraf ging. Over stripheld Dick Bos en hoe Nederland na de Tweede Wereldoorlog een Japanse sport omarmde. Over judo als cultuur en judo als sport. En over hoe Japan de nederlaag verwerkte.
De Olympische Spelen van Tokio. Alles wordt uit de kast gehaald.
Tokio was begin jaren zestig een stad die nog nauwelijks de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog te boven was gekomen. De hoofdstad van Japan was 15 jaar eerder, in de zomer van 1945, grotendeels vernietigd door brandbommen. Atoombommen op Hiroshima en Nagasaki maakten vervolgens definitief een einde aan de oorlog in Azië. Japan gaf zich over aan de geallieerden. Het land kwam onder Amerikaans bestuur te staan. Zeven jaar later konden de Japanners weer zelf over hun land beslissen. Op dat moment begon al een voorzichtige economische bloei, die begin jaren zestig een hoogtepunt bereikte. Auto's, motoren en bromfietsen; wasmachines, koelkasten, televisies; het werden bereikbare zaken voor het gemiddelde Japanse huishouden. De enorme vraag naar deze goederen stimuleerde de zware industrie, er werden nieuwe uitvindingen gedaan, Japan leek wel een economisch wonder. Het organiseren van de Olympische spelen in 1964 was een bekroning van alle inspanningen, een symbolisch teken dat Japan voorgoed zijn oorlogsverleden achter zich had gelaten.
Na de Spelen in Berlijn van 1936, waar Hitler goede sier mee had proberen te maken, zouden de Spelen in 1940 naar Japan gaan, bondgenoot van nazi-Duitsland. Maar toen de zomer van 1940 aanbrak, was Europa al volop in oorlog en dacht niemand meer aan Olympische Spelen. Japan was daarom trots dat het 19 jaar na de oorlog alsnog de Spelen kon organiseren. Alles werd uit de kast getrokken: de modernste sportfaciliteiten, de meest geavanceerde televisietechnieken en een volledig vernieuwde infrastructuur voor de hoofdstad Tokio. Dat was geen overbodige luxe, want Tokio was op dat moment de grootste stad ter wereld, met 10 miljoen mensen die op een tamelijk beperkte oppervlakte moesten wonen en werken. Er heerste in het jaar voorafgaand aan de Spelen een koortsachtige bedrijvigheid, overal werd gebouwd. En menig bouwvakker zong uit volle borst mee als op de radio voor de zoveelste keer dè Japanse hit uit 1963 te horen was, het 'Olympisch liedje'. Minstens zo populair was een nummer dat een jaar eerder wereldwijd de hitparade had gehaald, 'Sukiyaki'. In Nederland werd het vooral bekend in de uitvoering van de Blue Diamonds.
Een Japanse traditie. Filosofie achter de sport.
Judo stond in 1964 voor het eerst op het programma van de Olympische Spelen. Traditiegetrouw mag het gastland een sport kiezen die niet eerder onderdeel van de Spelen is geweest en die dan als 'demonstratiesport' meedoet. De Japanners vonden echter dat judo volwaardig mee moest tellen. Het was namelijk al in 1940 geaccepteerd als demonstratiesport, en dit was dus de tweede keer, zo redeneerden zij. Er werd stevig gelobbyd, want judo was voor de Japanners een belangrijke traditie, als was het nog niet eens zo oud. Het werd aan het einde van de 19de eeuw bedacht door Jigoro Kano. De basis was het jiu jitsu, een vechtsport waarmee een tegenstander zonder gebruik van wapens kon worden gedood. Kano geloofde dat als je lichaam en geest in balans brengt, je zo een goed mens kan worden die een zinvolle bijdrage aan de maatschappij levert. Hij haalde de gevaarlijkste technieken uit het jiu jitsu, ontwierp een systeem van worpen en houdgrepen en koos twee basisprincipes voor zijn 'judo': seiryokuzenyo, het idee dat je energie zo doelmatig mogelijk moet gebruiken en jitakyoei, het idee dat je als individu alleen niets kan bereiken, er is altijd samenwerking nodig en het gemeenschappelijk welzijn staat voorop.
In 1882 richtte Kano in Tokio de Kodokan op, een school waarin hij judo begon te onderwijzen. De populariteit van judo groeide snel in Japan, mede omdat het land middenin een vernieuwingsgezind tijdperk zat. Uiteindelijk werd het begin 20ste eeuw een vak op de lagere en middelbare school, zoals gymnastiek dat in het westen werd. Elke universiteit in Japan kreeg zijn eigen judoteam, kweekvijvers voor wereldkampioenen. En ook een beetje bedrijf heeft nog altijd zijn eigen amateur-judoteam, net als bij ons de voetbalclub. Voor Jigoro Kano was het wedstrijdelement in judo wel belangrijk, maar het mocht niet een hoofddoel worden. Toch heeft hij vrijwel vanaf het begin er voor geijverd om judo op de Olympische Spelen te krijgen. Hij werd al in 1909 lid van het Internationaal Olympisch Comité en was erbij toen werd besloten dat Tokio de Spelen zou krijgen in 1940. De discussie over het toelaten van judo op die Spelen maakte Kano niet meer mee. Hij stierf in 1938.
Judo in Nederland. ‘Zachtaardige’ opvolger van Jiu Jits
u
In de jaren dertig waren er in de grote steden van Nederland verschillende sportclubs waar het jiu jitsu werd onderwezen. Er was zelfs een jiu jitsu kampioen van Nederland: Maurice van Nieuwenhuizen. Hij stond model voor de held die vele Nederlandse jongensharten sneller deed kloppen: Dick Bos. De generatie die vlak na de oorlog opgroeide verslond de stripverhalen, of beeldboekjes zoals ze toen heetten, met titels als 'Misdaad in de bocht', 'Sporen in het zand' en 'Dick Bos bedrogen'. De tekenaar van de Dick Bos verhalen, Alfred Mazure, leerde op de school van Maurice van Nieuwenhuizen in Den Haag de technische kneepjes van de grepen waarmee zijn held al het kwaad in de wereld wist te overwinnen. Van Nieuwenhuizen zelf vergaarde zijn kennis uit boeken die er in het Frans, Engels en Duits bestonden en hij ging ook regelmatig bij buitenlandse collega's op bezoek.
Vanuit de Kodokan in Japan gingen er in de jaren twintig en dertig wel Japanners naar Europa, maar Nederland werd daarbij niet aangedaan. Jaap Nauwelaerts de Agé, die zich in 1937 aanmeldde als leerling bij Maurice van Nieuwenhuizen, herinnert zich dat judo hier werd geïntroduceerd door een man die het judo had leren kennen in Nederlands-Indië. Deze Johan van der Bruggen had een sportschool in Rotterdam, die het bombardement niet doorstond. Hij kreeg onderdak bij Maurice van Nieuwenhuizen in Den Haag en zo maakte Nauwelaerts de Agé kennis met het judo. Hij zette het op het programma van de sportschool die hij zelf direct na de oorlog oprichtte in Bloemendaal. Die school staat er nog en er wordt ook nog steeds judoles gegeven. Nauwelaerts de Agé werd een grote promoter van het judo, zowel in Nederland als internationaal.
Niet alleen in Bloemendaal, ook elders in Nederland werden na de oorlog sportscholen opgericht die zich specialiseerden in jiu jitsu en judo. Judo had als voordeel dat het door iedereen kon worden beoefend, het was geen agressieve vechtsport. Vrouwenbladen als Libelle propageerden het als een sport die goed was voor kinderen. Het leerde ze goed bewegen en het gaf ze zelfvertrouwen. Een klein, tenger jongetje kon toch de grootste patser van de klas ondersteboven werpen. Het hefboom mechanisme waar het judo gebruik van maakt, was ook te zien op demonstratiefilms die werden gemaakt. Jaap Nauwelaerts de Agé heeft er aan verschillende meegewerkt. Hij was het ideale voorbeeld, slechts 1 meter 65, met een gewicht van 65 kilo. Zijn tegenstander bij de demonstraties was een rechercheur van de Haarlemse politie, Jan Feith. Die was bijna 2 meter, een reus van een kerel. Behalve in films, traden beide heren ook regelmatig op bij liefdadigheidsbijeenkomsten en oranjefeesten. Succes was verzekerd.
Opkomst van een fenomeen. Geesink: de grote verrassing
'Ik woonde vlak bij Geesink om de hoek en ik weet nog, hij deed voor het eerst mee aan de Europese kampioenschappen. Hij werd er tweede en dat stond in de krant. Het was maar een klein berichtje, maar hij kwam wel uit onze buurt. De hele buurt ging op judo, dat kon niet missen', aldus Joop Mackaaij, buurtgenoot en collega judoka van Anton Geesink. Het verhaal van Geesink hoort bij de sportgeschiedenis van Nederland. Van volksjongen uit de Utrechtse wijk C tot sportbobo, compleet met schandalen. Geesink heeft op dit vlak geen last van valse bescheidenheid. Over het populair worden van judo zegt hij nu: 'Ik kan er niet onderuit te zeggen dat het toch wel voor een gedeelte door mij kwam'. Het valt niet te ontkennen. Naast de Dick Bos boekjes en de demonstraties overal in het land, waren het de internationale successen van Geesink die het judo bekend maakte bij vele Nederlanders.
Geesink haalde zijn zwarte band in 1952, het begin van zijn judo carrière. Hij was toen 18 jaar en werd al snel Europees kampioen. In 1956 ging hij naar het voor hem nog onbekende Japan, voor de eerste na-oorlogse wereldkampioenschappen. Geesink: 'De judobonden in Europa waren toen nog erg arm en Japan was alweer rijk. Een van de grote kranten, de Asahi Shimbun, organiseerde dat WK en zij nodigden twintig Europese judoka's uit om deel te nemen'. Jaap Nauwelaerts de Agé was er ook bij in 1956, als chef van de Europese judobond. Hij herinnert zich dat Geesink voor de Japanners een verrassing was, ze hadden niet verwacht dat een buitenlander zo goed zou kunnen judoën. Hij werd in Japan daarom overal uitgenodigd, uit nieuwsgierigheid en naarmate hij beter werd, ook om van hem te leren. Geesink zelf geniet zichtbaar van de herinneringen aan de eerste jaren in Japan: 'Ik was totaal gebiologeerd door het judo daar, er liepen zo waanzinnig veel prachtige judoka's rond. De oude Kodokan, die was ook prachtig door zijn lelijkheid, want iedereen had daar een judopak aan dat was volgens mij in geen twee jaar gewassen. Ze zagen er uit al kolenboeren, maar het was een fantastische sfeer'.
Met jaren van trainen werd Geesink uiteindelijk wereldkampioen. In 1961, op het eerste WK dat buiten Japan wordt gehouden. De Japanse judoka Masao Kaminaga kijkt er met gemengde gevoelens op terug: 'Mijn broer was destijds kampioen van Japan en hij ging naar Parijs voor het WK. Daar werd hij verslagen. En niet alleen hij, alle Japanners werden door Geesink verslagen. Omdat drie jaar later de Olympische Spelen in Tokio zouden worden gehouden, werd toen zijn motto: Geesink moet worden verslagen'. De broer, Akio Kaminaga, werd uiteindelijk ook de tegenstander van Anton Geesink op de Olympische Spelen. Hij overleed zeven jaar geleden. Voor Nederland was de gouden medaille een triomf. Duizenden mensen kwamen in Utrecht naar de inhuldiging van Geesink, ze bestormden bijna het stadhuis. Binnen hing burgemeester De Ranitz, in judopak gestoken (hij was zelf in bezit van de bruine band), Geesink een enorme lauwerkrans om en sprak van 'een formidabele overwinning waarmee u het wereldkampioenschap aan Japan hebt ontfrutseld'.
De finale van 1964. Meer dan een titelstrijd
Toen definitief vast stond dat judo een onderdeel zou worden van de Olympische Spelen, lag het voor de hand om Anton Geesink voor Nederland naar Tokio te sturen. Hij was vier jaar eerder voor Nederland al naar de Olympische Spelen van Rome gegaan, als worstelaar. Het Nederlandse Olympische Comité aarzelde echter. Het was de tijd dat er heftig werd gediscussieerd over beroeps- dan wel amateursport. De Spelen waren louter voor amateurs, zo was de gangbare opvatting. Anton Geesink had een sportschool, kon hij dan nog wel als amateur beschouwd worden? Geesink zelf is er van overtuigd dat uiteindelijk Prins Bernhard er voor heeft gezorgd dat hij naar Tokio kon. De heren kwamen elkaar begin 1964 tegen op een nieuwjaarsreceptie en Prins Bernhard was toen duidelijk verbaasd dat Geesink nog niet wist of hij kon meedoen. De prins droeg judo een warm hart toe, hij had in voorgaande jaren enkele keren een judogala geopend. Wat ook de doorslag mag hebben gegeven, op 10 oktober liep Anton Geesink als vlaggendrager aan het hoofd van de Nederlandse delegatie het Olympisch stadion van Tokio binnen.
De finale van de open klasse judo werd gehouden op de laatste dag van de Spelen, 23 oktober. Speciaal voor het judo was er een nieuwe hal gebouwd, de Budokan. Die was tot de nok gevuld, met vijftienduizend toeschouwers. Onder hen de Japanse kroonprins Akihito en zijn vrouw, prins Bernhard en prinses Beatrix. Zij kreeg tekst en uitleg van de Japanse judoka Ichiro Abe, die in de voorgaande jaren vaak in Nederland was geweest om demonstraties en lessen te geven. Abe vond het vanzelfsprekend een grote eer. Hij was trots dat het judo nu een Olympische sport werd, maar hij herinnert zich ook bezorgdheid: 'We waren bang dat judo daardoor alleen nog maar een sport zou zijn. Judo is en blijft ook opvoeding, het is er om je karakter te vormen, om een goed mens met een sociaal leven te worden'.
De Japanse televisie deed live verslag van de finale en stuurde die ook de hele wereld rond via de nieuwe satelliet Telstar. Vanwege het tijdsverschil was de finale in Nederland niet rechtstreeks te zien, de fans moesten het doen met het enthousiaste radioverslag van Dick van Rijn. In Japan zelf zaten er wel miljoenen mensen aan de buis gekluisterd. De meesten hadden nog een zwart-wit toestel, maar wie het zich kon veroorloven had het speciaal voor de Spelen op de markt gebrachte kleurentoestel aangeschaft. Nog lang niet alle sportevenementen werden al in kleur uitgezonden, de Japanse televisie had te weinig camera's die in kleur konden registreren. Maar ook in Japan was het bevredigend om de eerste in de buurt te zijn met een kleurentelevisie. 'Mijn vriendjes waren wel jaloers' herinnert Masaaki Kubo zich. Hij is nu chef sport van een groot televisiestation, maar toen hadden zijn ouders een restaurant in een volkswijk van Tokio en kochten de kleurentelevisie om klanten te trekken. Kubo was vijftien en wist alles van judo. Op de 23ste oktober holde hij naar huis om de finale te bekijken, er van overtuigd dat zijn held Kaminaga zou winnen van de Nederlander Geesink.
'Dit is meer dan een strijd om een Olympische titel, want voor de Japanners behoort judo tot een van de uiterlijke vormen van hun boeddhistische levensbeschouwing en Japan is er altijd superieur in geweest', aldus Dick van Rijn in de eerste minuut van zijn radioverslag. Nog geen tien minuten later roept hij uit: 'Overwinning in het hol van de leeuw, luisteraars. Ik ben in staat om hier mijn pet in de lucht te gooien, maar dan gooi ik mijn microfoon mee. Daar klinkt het applaus voor de reus uit Nederland'. Op de eretribune klapt prinses Beatrix vol overgave. Naast haar doet Ichiro Abe beleefd mee, maar zijn gezicht staat strak. De Japanse judoka's aan de rand van de mat hebben het hoofd gebogen, tranen in de ogen. Masao Kaminaga ziet zijn broer op televisie verliezen en moet ook huilen. De vijftienjarige Kubo is vooral boos – hij haat die grote Nederlander die de Japanse eer heeft aangetast. Die haat is veertig jaar later verdwenen: Met het winnen van de Olympische titel heeft Geesink laten zien dat als je maar hard genoeg oefent je een Japanner kan verslaan. Dat motiveerde buitenlandse spelers enorm en zo is het judo meer en meer over de wereld verspreid geraakt.'
Judo als sport. Filosofie naar de achtergrond
Door de overwinning van Geesink is het judo een internationale sport geworden, dat beamen alle Japanners. Hij was destijds de sterkste en ze gunnen hem de gouden medaille. Maar er knaagt wel wat. Want door de verspreiding van judo als sport, is de filosofie naar de achtergrond verdwenen. En dat is niet in de laatste plaats te danken aan Anton Geesink zelf. Hij heeft zich na 1964 voortdurend sterk gemaakt voor een scheiding tussen het judo als sport en het judo als 'vrijetijdsbeoefening'. Bij judo als sport konden een aantal zaken wel worden geschrapt, traditionele worpen waar je in een wedstrijd weinig aan had bijvoorbeeld. En de wedstrijdregels moesten toch ook aan de moderne tijd worden aangepast.
Voor toeschouwers zou het onduidelijk zijn wie er tegen wie streed als beide partijen een wit judopak droegen. Traditioneel kreeg bij het begin van een wedstrijd de ene judoka een rood lint om zijn zwarte band, de ander een wit lint. Dat moest voldoende onderscheid zijn. Masao Kaminaga: 'In Japan staat wit voor reinheid, voor puurheid, daarom moet het pak die kleur houden'. Hij weet dat dit een gevoelig punt was in de latere vriendschap tussen zijn broer en Geesink. En hij is eigenlijk blij dat zijn broer niet meer heeft hoeven meemaken dat Geesink's streven naar pakken in twee kleuren -de ene speler in wit, de andere in het blauw- zeven jaar geleden uiteindelijk wereldwijd werd aanvaard. In Japan willen ze er overigens nog steeds niet aan, de nationale kampioenschappen van dit jaar werden volledig in het wit gehouden. Anton Geesink vindt dat het eigenlijk verboden moet worden, maar: 'de Internationale Judo Federatie is niet zo sterk dat ze de Japanse judobond dwingt om hun wedstrijden te organiseren volgens de IJF standaard'.
Behalve blauwe pakken in de wedstrijd, heeft ook de judomat een gedaanteverwisseling ondergaan. Felle kleuren geven nu aan wanneer de spelers buiten de lijn raken. Jaap Nauwelaerts de Agé heeft als judobestuurder ook flink gelobbyd voor de veranderingen: 'Damesjudo bestond niet, gewichtsklassen niet, de mat was zoals het ter plaatse uitkwam, geen registratieklokken, geen puntenverdeling, niks. Dat is iets waar wij als Europeanen erg veel aan gedaan hebben, om een andere judosport te krijgen. Wat de Japanners verschrikkelijk vonden, maar wat ze wel geslikt hebben'. Nauwelaerts de Agé heeft grote bewondering voor de Japanse cultuur, maar voor hem is judo uiteindelijk een sport, hoeveel filosofie er ook aan ten grondslag ligt. Anton Geesink is het daar mee eens. Hij wil wel een beetje nuanceren: 'Als je vijftien jaar bent, dan is er geen keuze, dan moet je judo als sport nemen. Als je vijfendertig bent, dan kan je ook de achtergrond bestuderen, daar heb je de leeftijd voor'. Voor Japanse judoka's is dat onderscheid ondenkbaar. Judo is onderdeel van de opvoeding, het begint als je klein bent. Ichiro Abe: 'Het oefenen is bedoeld om je karakter te vormen, om je een goed en sociaal mens te laten worden. Winnen is wel belangrijk, maar het gaat er om hoe je wint.' Chef sport Masaaki Kubo troost zich met de gedachte dat judo als louter sport misschien wel oppervlakkig is, maar dat het daardoor ook wijdverspreid is geraakt. 'Het is al mooi als er een paar mensen zijn die het langer blijven doen en dan ook iets van de filosofie gaan begrijpen'. Want voor hem als Japanner is judo geen sport, maar een cultuur.
Nederland, Japan en judo. Geen plaats voor oud zeer
Stel dat judo van origine een sport uit Duitsland zou zijn. Dan was het ondenkbaar dat het na de Tweede Wereldoorlog zo populair in Nederland was geworden als het Japanse judo werd. Toch was Japan een vijand als Duitsland. Het liep Nederlands-Indië in 1942 onder de voet, er stierven vele Nederlanders in Japanse krijgsgevangenschap. Waarom werd het judo dan toch populair? Er is niet één verklaring te geven, er zijn een aantal ontwikkelingen die het judo in Nederland van zijn Japanse karakter hebben ontdaan. Alle judogrepen hadden in de beginjaren nog Nederlandse namen. Nu leren ook kleine kinderen al de Japanse termen, maar toen was het simpelweg 'eerste houdgreep', ' tweede heupworp', enzovoort. Dan waren er de stripverhalen van Dick Bos. Verafschuwd door ouders en leraren die het niet opvoedkundig genoeg vonden, mateloos geliefd bij jongens. Dick Bos kon alle boeven aan met jiu jitsu grepen en dat wilden zijn lezertjes ook wel kunnen. Jiu jitsu was er vooral voor gevorderden, je begon met judo. Er was niks Japans aan Dick Bos. Hij was eerder een verzetsheld, want tekenaar Alfred Mazure had een verzoek van de Duitse bezetter geweigerd om van Dick Bos een Duits geheim agent te maken. Er dan kwam eind jaren vijftig nog een held van vlees en bloed bij: Anton Geesink. Tenslotte was er het enthousiasme waarmee mannen als Nauwelaerts de Agé het judo propageerden. Veel oudere inwoners van Bloemendaal herinneren zich nog de demonstraties die hij met rechercheur Jan Feith gaf.
Judo was Japans, maar dat stond hier niet op de voorgrond. Nederlandse judoka's merkten af en toe weerzin. Zo gaf Joop Mackaaij les aan een groep militairen, waarvan er enkelen als krijsgevangene aan de Birma spoorlijn hadden moeten werken. Zij hadden grote moeite met de buiging waarmee elke judoles en elk partijtje begint. Ook Anton Geesink herinnert zich mensen die het op zijn minst afkeurenswaardig vonden toen hij in 1956 naar Japan ging. Voor veel Nederlanders echter was de bakermat van het judo vooral een exotisch land, vreemd en ver weg. Er was in de jaren vijftig een algemene tendens om de oorlog zo veel mogelijk te vergeten. Er moest gebouwd worden aan een nieuwe toekomst, het verleden kon geen hinderpaal zijn bij het aanknopen van relaties met een land dat een spectaculaire economische bloei doormaakte, want dat was Japan vanaf eind jaren vijftig. Bij het staatsbezoek dat prinses Beatrix in 1963 aan Japan bracht, werd ook veelvuldig verwezen naar de speciale relatie tussen Nederland en Japan, die dateerde van 1600, toen een Nederlands schip voor het eerst aanlegde in de baai van Beppu. Voor de Tweede Wereldoorlog was geen aandacht, dat kwam beiden landen wel zo goed uit. Nederlandse filmers en journalisten die ter gelegenheid van de Spelen naar Japan reisden, verbaasden zich vooral over de grote tegenstellingen in Japan. Er was de verwachte traditie, maar een stad als Tokio deed met zijn grote warenhuizen en neonreclames wel heel erg Amerikaans en dus westers aan. In de Nederlandse verslaggeving rond de judo finale is geen verwijzing naar de oorlog te vinden. Er wordt geen oud zeer opgerakeld, geen wraak genomen. Japan is het land van judo en Nederland, in de persoon van Anton Geesink, toonde zich een waardige opvolger.